De mens als verhalenmachine
- Bob Duynstee
- 9 jun 2023
- 12 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 3 aug
De mens is een verhalenmachine. Dat klinkt poëtisch, maar het is pure neuropsychologie. We structureren de wereld niet in data of feiten, maar in plotlijnen, personages en motieven. Omdat we zo gebouwd zijn. En omdat we anders niet kunnen denken. Die gedachte ontwikkelde zich vanuit de literatuurwetenschap via Carl Gustav Jung tot wat nu bekendstaat als de narratieve theorie.

Op een winterse ochtend zit Marcel Proust bij zijn tante Léonie in Combray, in haar stille slaapkamer. Als kind kwam hij daar op zondagen thee drinken; een ritueel moment van rust en regelmaat.
Zijn tante doopt een stuk Madeleine in lindebloesemthee en reikt het hem aan. Proust brengt het cakeje naar zijn mond, neemt een hap ... en dan gebeurt het. De smaak overspoelt hem, niet als herinnering in woorden, maar als een zintuiglijke herbeleving: het porselein in zijn hand, het ochtendlicht op de vloer, de sfeer van die ingetogen zondagen.
Hoe werkt ons brein?
Zijn volwassen brein doet wat neurowetenschappers een eeuw later onder fMRI vastleggen: geur en smaak activeren de hippocampus en de amygdala, de gebieden waar herinnering en emotie samenkomen. Het verleden verschijnt niet als reconstructie, maar als ervaring.
Het verhaal wordt niet passief herinnerd, maar actief herbeleefd. Dat is hoe ons brein werk. En dat brein kunnen we niet uitschakelen. Zelfs in onze slaap blijft de machine breien.
Onze geest breit voortdurend verhalen uit de flarden die we meemaken, horen, zien en lezen. Dat doen we door verbanden te leggen: logische, causale, emotionele, ruimtelijke en chronologische verbanden. Dat proces heet connecting the dots. Daar worden we graag bij geholpen door iemand die ons zegt hoe we de feiten moeten lezen: een politicus, een rechter, een journalist, een schrijver, een sjamaan. Of een leider.
Maar waarom werkt dat zo?
De narratieve theorie
De narratieve theorie is de wetenschappelijke stroming die ervan uitgaat dat mensen betekenis geven aan hun ervaringen via verhalen. We denken niet in losse feiten waarbij ons leven elke dag opnieuw begint, maar in causale verhaallijnen met personages, doelen, obstakels en wendingen.
Die gedachte vindt zijn oorsprong in de literatuurwetenschap: Aristoteles, Propp en Freytag, maar krijgt in de twintigste eeuw een interdisciplinaire doorontwikkeling en leidt:
In de psychologie via Jung tot het ‘narratief zelfbeeld’,;
In de sociologie tot het idee van ‘organisaties als verhalen’;
In de neurologie tot inzichten over de werking van het brein tijdens narratieve verwerking.
'If you change the way you look at things, the things you look at change' Dwight Dyer
Inmiddels is de narratieve theorie niet alleen een verklaringsmodel, maar ook een praktisch handelingskader voor veranderprocessen, identiteitsontwikkeling en communicatie: wie het verhaal verandert, verandert de werkelijkheid waarin mensen handelen. Zo zijn organisaties geen stabiele structuren, maar processen van voortdurende betekenisgeving. Mensen binnen organisaties maken situaties begrijpelijk door er verhalen van te maken over wat er gebeurt, waarom en wat dat betekent.
De mens als verhalenmachine
Verhalen kennen een vaste structuur die wel gedefinieerd wordt als een ‘aaneenschakelingen van oorzaak-gevolg-relaties in de tijd’. En ze kennen een min of meer vaste rolbezetting van archetypes. Dat doen we niet omdat we die structuur en die archetypes van buitenaf krijgen aangereikt, maar omdat ons brein van binnenuit zo geprogrammeerd en geladen is. We structureren gebeurtenissen spontaan in termen van oorzaak en gevolg, met handelende personen, motieven, obstakels en uitkomsten omdat die grondstructuur en dat arsenaal klaarliggen.
Sterker nog: het is niet zo dat we verhalen vertellen omdát we naar verklaring en betekenis zoeken; we zoeken verklaring en betekenis ómdat ons brein evolutionair narratief gestructureerd is. Verhalen zijn in die zin slechts een manifestatie van die structuur.
Vergelijk het met muziek: die bereikt ons van buitenaf, maar wordt betekenisvol dankzij ons vermogen om melodie, ritme en harmonie te onderscheiden. Zonder die interne verwerkingscapaciteit zou muziek slechts een reeks willekeurige klanken zijn.
De narratieve architectuur van ons brein is dus zowel receptief als productief. Ze stelt ons in staat om verhalen te begrijpen én om verhalen te vormen. Archetypen zijn daarin geen kant-en-klare personages, maar vormprincipes die zowel interpretatie als creatie mogelijk maken. Daarmee zijn we als mens niet alleen consumenten van verhalen, maar ook onafgebroken auteurs van betekenis.
Universeel en cultureel tegelijk
Dat mensen overal ter wereld in staat zijn om verhalen te begrijpen, werd op indringende wijze aangetoond in het beroemde veldverslag van de Amerikaanse antropoloog Laura Bohannan in Shakespeare in the Bush (1966). In de jaren vijftig las zij het verhaal van Hamlet voor aan leden van de Tiv-stam in Nigeria. De Tiv begrepen het verhaal moeiteloos - in termen van familieverhoudingen, moord, erfopvolging en wraak - maar gaven er een volstrekt eigen culturele invulling aan.
Zo werd de geest van Hamlets vader uitgelegd als hekserij, het huwelijk van zijn moeder met Claudius als sociaal gepaste hertrouw en Hamlets innerlijke strijd als onbegrijpelijk uitstel van een noodzakelijke daad. Wat Bohannan aantoonde: ons brein begrijpt verhalen spontaan en overal, maar wel binnen de culturele logica die ons vormt. Dat brengt ons bij de verhaalstructuur, het eigenlijke onderwerp van deze blog.
Het verlangen en de werkelijkheid
We zien een mens. Een mens met verlangens: een kind dat niet meer gepest wil worden, een veteraan die zijn leven weer op de rit wil krijgen, een vrouw die eindelijk voor zichzelf wil kiezen, een jongen die zijn vader wil bewijzen dat hij geen mislukkeling is, een vis die droomt van een leven op land. Dat is het soort verlangen dat spanning oproept omdat het botst op de weerbarstige werkelijkheid. Een echt verhaal heeft frictie: obstakels, tijdsdruk, innerlijke strijd, risico, verlies, morele spanning.
De verhaalstructuur in reclame en in literatuur
Om de verhaalstructuur te snappen, hoeven we maar te kijken naar de meest clichématige en simpele vorm ervan, reclame. Elke commercial draait om een verlangen: naar witte tanden, een frisse was, een luxe auto of de zekerheid dat alles goed geregeld is.
Eerste acte: we zien de hoofdpersoon in gelukkige omstandigheden door het keukenraam naar buiten turen. Kijk, daar ravot haar koter. Hoe mooi kan het leven zijn?
Dan stort, tweede acte, de wereld van de hoofdpersoon in elkaar: haar spruit is uitgegleden en nu zit er een groene vlek op zijn witte broek. We zien de totale paniek. Hoe krijg je dát schoon? Daar zit de frustratie, de confrontatie met de harde werkelijkheid: die vlek gaat er nóóit meer uit. Ze ziet in die éne milliseconde de hele carrière van haar ventje in rook opgaan. Wat nu?
Nu komt de helper in beeld: Witte Reus. We zitten in de derde acte. Als bij toverslag zijn de problemen de wereld uit. En dan blijkt een pak ook nog eens reuze goedkoop. Volgt de beloning: de kus van de blije kleuter. Het bedrijf dat de oplossing biedt, meet zichzelf altijd de rol van de helper aan en nooit van de hoofdpersoon zelf. De klant is koning.
Het verschil met de wereldliteratuur zit niet in de structuur, maar in de ervaring van het verhaal. In reclame blijft het conflict extern en snel oplosbaar (quick fix). Er is geen tijd voor twijfel, voor morele complexiteit of risico. Het gaat om het effect. In die zin is een reclame technisch gestructureerd als een verhaal, maar met een lage narratieve weerstand.
In de literatuur is de hoofdpersoon geen gestileerd model, maar een mens van vlees en bloed. Het verlangen is complexer, de motieven veelzijdiger, de weg vol omwegen. Obstakels zijn niet schematisch geënsceneerd maar existentieel: schuld, verlies, boete, wraak, twijfel, verraad, isolatie.
Aristoteles: Poëtica rond 335 v.Chr.
De eerste die gedocumenteerd over de verhaalstructuur geschreven heeft, was Aristoteles. Hij wilde betekenis geven aan wat hij zag: het effect dat tragedies hadden op het publiek. Aan welke wetten moest zo'n tragedie dan voldoen om dat effect te hebben? Volgens Aristoteles is de plot het belangrijkste aspect in een verhaal. Dat definieert waar het verhaal over gaat en wat het publiek gaat ervaren. En die ervaring heeft altijd te maken met een verandering van het lot dat de hoofdpersonages beïnvloedt en het publiek emoties laat ervaren.
Karakter is daarbij volgens Aristoteles een centraal element. Dat moet 'logisch' zijn; dus in lijn liggen met de wereld zoals we die zelf ervaren. Maar dat de toverkol Circe de mannen van Odysseus veranderde in varkens door hen een magische drank te laten drinken, daar keken de Oude Grieken niet van op. Het derde element is volgens Aristoteles het thema: waar gaat het verhaal ten diepste over: liefde, trouw, verraad, hoogmoed.
Waar het volgens Aristoteles in essentie op neerkomt, is dat de schrijver weliswaar de hoofdpersoon opvoert, maar dat de schrijver zich er bewust van is dat hij een connectie moet zien aan te gaan met zijn publiek. Dat kan alleen als het publiek mee kan voelen met de karakters, om te beginnen met de hoofdpersoon . Daar zit de logica: het publiek moet het zich kunnen voorstellen. En dan is meevoelen ook meteen mee-lijden, want er komt wat op de hoofdpersoon af! Vervolgens werkt de schrijver, aldus Aristoteles, de angst of het complex van de hoofdpersoon verder uit. Dat is het thema. De verwikkelingen die daar het gevolg van zijn, vallen in het middenstuk. De ontknoping, catharsis of loutering tenslotte werkt voor het publiek als een verlossing.
Zo kwam Aristoteles tot een logische ordening van oorzaak en gevolg: iets begint niet zomaar, het wordt in gang gezet en kent een voorgeschiedenis; in het midden ontwikkelt zich een noodzakelijke spanning en complexiteit; het einde is daardoor onomkeerbaar, niet optioneel. Het noodlot.
De verhaalstructuur vanaf de Romantiek (19e eeuw)
Met die analyse van de verhaalstructuur hebben we het tot diep in de 18e eeuw moeten doen. De retorische Romeinse traditie, de scholastiek, de christelijke narratief-cultuur en schrijvers als Dante, Cervantes, Shakespeare, Molière en Goethe verrijkten allemaal wat een verhaal kon zijn, zonder dat iemand de behoefte voelde om een alternatief voor Aristoteles’ analytisch raamwerk te bouwen. De verklaring is dat al die tijd structuur gold als iets wat vastlag in vorm (op het toneel of in een boek), niet in het psychologisch proces van de lezer of toeschouwer.
Freytag; De Technik des Dramas (1863)
Pas toen verhalen vrijer werden van vorm, de lezer een meer individuele rol kreeg en men een 'narratief' ging zien als iets dat gecomponeerd wordt en niet alleen nagebootst, stort Gustav Freytag zich op het narratief. Freytag (1816-1895) was schrijver, literatuurcriticus, journalist en historicus. Hij is vooral bekend geworden vanwege zijn invloedrijke werk Die Technik des Dramas (1863), waarin hij een vijfdelige structuur uiteenzette voor dramatische opbouw: expositie, opbouwende actie, climax, afbouwende actie, ontknoping. Dat is de 'Freytags Pyramide' of de 'dramatische spanningsboog' gaan heten.
Todorov; Grammaire du Décaméron (1969)
In dit werk analyseert de Bulgaars-Franse taalkundige en literatuurwetenschapper Tzvetan Todorov (1939–2017) Boccaccio’s Decamerone en ontwikkelt hij een vijfstappenmodel van narratieve logica. Centraal staat de verstoring van het evenwicht. De stappen zien er zo uit: Een stabiele beginsituatie, een verstoring van die situatie, erkenning van de verstoring, herstelpoging, een nieuw evenwicht. Waar Freytag een spanningsboog ziet, ziet Todorov een verstoringsmodel.
Propp; Morfologie van het Volksverhaal (1928)
Literatuurwetenschapper Vladimir Propp (1895-1970) was de eerste die systematisch aantoonde dat verhalen – in zijn geval Russische volksverhalen – een vaste onderliggende structuur hebben. In zijn boek Morfologie van het Volksverhaal (1928) analyseerde hij honderden sprookjes en ontdekte dat elk verhaal opgebouwd is uit een beperkt aantal functies of plot-stappen (31 in totaal), die altijd in dezelfde volgorde voorkomen. Denk aan elementen als: de held vertrekt, de vijand verschijnt, de held krijgt hulp, er is een beproeving, de held overwint, de held keert terug met een beloning.
Jung; Archetypen und das kollektive Unbewußte (1934)
Carl Gustav Jung (1875–1961) had dáár weer een verklaring voor. Jung verdiepte zich in mythen, sagen, religieuze verhalen, alchemie en symboliek uit verschillende culturen. Hij zag opvallende overeenkomsten in verhaalstructuren, karakters en symbolen in religieuze werken en mythologie. We worden geboren met een vermogen om bepaalde relaties, spanningen en patronen te herkennen - zoals moeder-kind, held-tegen-draak, dood-en-wedergeboorte; maar ook begrippen als hemel en hel en zelfs gebeurtenissen als de zondvloed en de apocalyps. Daarmee onderscheidde Jung drie dimensies van de geest: het bewustzijn, het persoonlijke onderbewuste en het collectieve onderbewuste, waarbij de laatste het verst van de eerste is verwijderd.
Hoewel ze vanuit een totaal andere invalshoek werkten en elkaar niet gekend hebben, levert de structuuranalyse van Propp indirect bewijs voor de ideeën van Jung over het collectieve onderbewuste en het idee van archetypes. Voor Jung zelf was het collectieve onderbewuste en de archetypes eerder een werkhypothese: een model om de opvallende gelijkenissen tussen mythen, dromen, sprookjes en psychologische patronen te verklaren. Jung zag deze archetypen niet als Tarot-typetjes, maar als diepgewortelde psychische patronen die in alle culturen opduiken.
Tot de archetypes behoren de moeder- en de vaderfiguur, het (goddelijke) kind, de joker en de held. Maar de essentie voor Jung zit in deze vier archetypes die ook relevant zijn voor organisaties:
De Persona
– Het masker dat we dragen in sociale situaties; het beeld dat we van onszelf aan anderen laten zien.
– In verhalen vaak de diplomaat, leider, of sociale speler.
– In organisaties is dit het imago.
Het Ego
– De bewuste identiteit en individualiteit; het 'ik' dat zich door het leven beweegt.
– Dat wat in ons leven gevlijd wordt, beloond, gestraft, beledigd, bevestigd, uitgedaagd en bewonderd.
– In verhalen vaak de held-in-wording: degene die denkt het verhaal al te begrijpen, maar gaandeweg ontdekt dat hij zichzelf nog niet kent.
– In organisaties zou je dit moeten vertalen naar gedrag in de meest brede zin.
De Schaduw
– Het onderdrukte, verborgen of ongewenste deel van ons Ego. Bevat instincten, driften als schaamte, lust en agressie, maar ook verdrongen ervaringen. Dit is bij Jung breder dan bij Freud.
– In verhalen vaak de antagonist, het monster of de tegenstander.
– In organisaties is de discrepantie tussen de Persona (imago) en het Ego (gedrag) het werk van de Schaduw.
“Iedereen draagt een schaduw en hoe minder die in het bewustzijn van het individu is geïntegreerd, des te zwarter en dichter hij is.” Carl Gustav Jung
Het Zelf
– Het centrum van de psyche (het Ego, de Persona én de Schaduw, dus het persoonlijke en collectieve onderbewuste. Het Zelf is het ultieme doel van zelfverwezenlijking: de integratie van alle delen van het zelf.
– In mythen vaak gesymboliseerd door een mandala, een heilige graal, of een goddelijke figuur.
Onze hersenen herkennen archetypische patronen — maar dat is geen passieve actie. Zodra we een ervaring meemaken die verwarring, conflict of verlangen oproept, grijpt ons brein automatisch naar een narratieve structuur die de ervaring betekenisvol kunnen maken. Dat gebeurt onbewust:
We maken van gebeurtenissen een plot;
We wijzen onbewust rollen toe (held, helper, tegenstander);
We plaatsen onszelf in het centrum van een betekenisvol verhaal;
Daarom herkennen we in moderne verhalen nog steeds de oude schema’s:
In een startup pitch: de underdog die de status quo uitdaagt;
In een politieke speech: het volk als held, het establishment als tegenstander;
In branding: de mentor (Obi-Wan), de rebel (Harley Davidson), de everyman (IKEA).
Gaat het om cultuur in organisaties, dan is het opvallend hoeveel schaduw daar verborgen kan zitten. In de eerste plaats nemen medewerkers hun persoonlijke én collectieve onderbewuste mee. Dat kun je niet aan de kapstok hangen als je op je werk komt. Vervolgens ontwikkelen medewerkers ook een werk-gerelateerde Schaduw. Dan gaat het om verdrongen emoties, angsten of verlangens die zich uiten in gedrag dat afwijkt van het formele zelfbeeld - zoals jaloersheid, machtsspelletjes of behoefte aan erkenning. Denk aan een medewerker die verlamt bij feedback, een leidinggevende die zich bedreigd voelt door talentvolle collega’s of iemand die zijn onzekerheid maskeert met perfectionisme of controlezucht.
En dan is er nog het collectief onderbewuste dat met organisatiecultuur te maken heeft. Dat is in de eerste plaats de discrepantie tussen de Persona (imago) en het Ego (gedrag) van een organisatie. Dan gaat het om verborgen loyaliteiten, ingesleten bondjespolitiek, onbesproken hiërarchieën, het ontlopen van verantwoordelijkheid of gedeeld cynisme over ‘de top’. Vernieuwende ideeën worden officieel toegejuicht, maar praktisch geblokkeerd. Fouten ‘mogen’, maar iedereen weet dat je beter je mond kunt houden. Er is een verlangen naar transparantie, maar besluitvorming gebeurt elders.
Dat hele Schaduw-complex stuurt gedrag en heeft invloed op het proces van zelfverwerkelijking van een organisatie.
Campbell; Monomyth; The Hero with a Thousand Faces (1949)
Op de ideeën van Jung bouwde Joseph Campbell (1904–1987) weer verder. Campbell was een Amerikaanse mytholoog, literatuurwetenschapper en hoogleraar in de vergelijkende mythologie en religie. Al in 1927 bezocht hij Zürich, waar het Psychologisch Instituut van Jung gevestigd was. Hier volgde hij colleges en lezingen over psychologie en mythologie en kwam hij in aanraking met Jung’s ideeën over het collectief onbewuste, archetypen - concepten en het concept van zelfverwezenlijking.
In de daaropvolgende decennia legde Campbell door onderzoek universele patronen bloot in verhalen, mythen en religieuze tradities van over de hele wereld. In zijn invloedrijke boek Monomyth; The Hero with a Thousand Faces (1949) verwijst Campbell uitgebreid naar Jungs. Monomyth kan gezien worden als een narratieve vertaling van Jungs archetypische psychologie, met dit verschil: waar Campbell de reis van de held beschrijft in uiterlijke stappen, benoemt Jung de innerlijke dimensie daarvan: de reis naar psychische heelheid - het worden van wie je in wezen bent. Jung noemt dat proces 'individuatie' (zelfverwezenlijking). Kort gezegd: individuatie is het innerlijke equivalent van de heldenreis.
The Hero’s Journey van Campbell weerspiegelt het proces van zelfverwerkelijking (individuatie): de held verlaat het vertrouwde, ondergaat beproevingen, komt in contact met onbekende krachten (zijn schaduw, zijn roeping) en keert getransformeerd terug. In verhalen symboliseert individuatie vaak een morele of spirituele groei van de hoofdpersoon. Kenmerken van individuatie:
Confrontatie met het schaduwdeel van jezelf; de verdrongen of onderdrukte aspecten;
Integratie van archetypen zoals de Anima/Animus; het innerlijke vrouwelijke/mannelijke;
Ontwikkeling van het Zelf: de totaliteit van bewuste en onbewuste aspecten van de persoonlijkheid;
Het overstijgen van sociale maskers; wat Jung de persona noemt.

Vogler; The Writer's Journey (1992)
Eind jaren tachtig en begin jaren negentig had Hollywood-consultant Christopher Vogler The Hero's Journey uitgewerkt in 'The Writer's Journey'. Daarin segmenteert Vogler de Reis in twaalf stappen, specifiek voor scenarioschrijvers. Films als Star Wars, The Lion King, The Matrix en eigenlijk 9 van de 10 films zijn op dit schema gebaseerd. Maar het is meer dan filmtaal – het is een psychologische routekaart voor verandering, die laat zien: mensen volgen geen beleid, maar verhalen die kloppen.
Meer weten?
Interesse in een Masterclass of Lezing over dit onderwerp? Neem gerust contact op.
Opmerkingen